• My name is _. = Mijn naam is... / Ik heet...
  • My family has four people in it. = Mijn familie bestaat uit vier mensen. (although the word for small family, ie. parents and children, is gezin)
  • She is twenty-two years old. = Zij is tweeëntwintig jaar.
  • There are seven days in a week. = Er zijn zeven dagen in de week.
  • It is 4:30 in the afternoon. = Het is 16u30. (written), Het is half vijf. (spoken) (we use 24 hours clock)
  • I want to buy some bread, please. = Ik wil een brood kopen, alstublieft.
  • He's sitting on the couch, playing videogames. = Hij zit op de bank en speelt videospelletjes.
  • In twenty minutes, I leave for work. = Over twintig minuten vertrek ik naar mijn werk.
  • I am writing a song. = Ik ben een liedje aan het schrijven.
  • Let's go outside. = Laten we naar buiten gaan.
mar 11 2024 ∞
may 25 2024 +